gezemel
(16e eeuw) (inf.) gezeur; nutteloos gepraat. Van het werkwoord 'zemelen*'(zeuren, maar ook: talmen). Reeds aangetroffen bij Bredero (ghesymel) en in de 'Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of de Gevolgen der Opvoeding' (1793-1796). • Hij heeft immers alweer genoeg van dat “gezemel” van het vr...