gezegende engelen
(1932) (euf.) uitroep van verbazing of ergernis. • Even schrok ze toch wel, en een vinnige achterdocht flitste een oogenblik door haar heen. Dadelijk verdreef ze het. ‘Och gezegende engelen! Als je je alles ântrok van mànnen...!’ (Alie Smeding: Oude kennissen. 1932)