Wat is de betekenis van gezagshoer?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

gezagshoer

(1990) (scheldw.) gezagsgetrouw iemand, bijvoorbeeld een politieagent. • Kijk, ik kon ze wel vréten die provo’s. Die gasten van de Rooie Jeugd en zo werden toen steeds driester en daar schreef ik een nogal pissig stuk over. Kreeg ik weer het verwijt dat ik een gezagshoer zou zijn. (HP/ De Tijd, 09/11/1990) • Het was...

2025-07-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

gezagshoer

gezagsgetrouw iemand, bijvoorbeeld een politieagent. Kijk, ik kon ze wel vréten die provo’s. Die gasten van de Rooie Jeugd en zo werden toen steeds driester en daar schreef ik een nogal pissig stuk over. Kreeg ik weer het verwijt dat ik een gezagshoer zou zijn. (HP/De Tijd, 09/11/1990)

Gerelateerde zoekopdrachten