Wat is de betekenis van Getrouwheid?

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

getrouwheid

v. (de hoedanigheid van getrouw [inz. in bet. 1, 3, 4 en 6] te wezen): 1. (de eed van) getrouwheid zweren, onveranderlijke gehechtheid, genegenheid; 3. de getrouwheid aan zijn woord; 4. de getrouwheid der doggen van Floris V; 6. de getrouwheid ener vertaling, nauwkeurigheid.

2025-07-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

getrouwheid

v. (...heden) 1. Eig. het getrouw zijn : de des Heren; onbaatzuchtige -; zweren; de van ‘s graven doggen; de van een vertaling. 2. Metn. uiting van getrouwheid.

2025-07-22
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

getrouwheid

v., 1. trouw, onveranderlijke gehechtheid of gehoorzaamheid: hij legde de eed vanaf; 2. betrouwbaarheid, nauwkeurigheid: de vertaling laat aan veel te wensen over.

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Getrouwheid

GETROUWHEID, v. trouw, onveranderlijke gehechtheid of gehoorzaamheid: hij legde den eed van getrouwheid af; — betrouwbaarheid, nauwkeurigheid de vertaling laat aan getrouwheid veel te wenschen over.

2025-07-22
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)