Wat is de betekenis van gemieter?

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

gemieter

(1931) (inf.) gezeur; gezanik. O.a. in het 'Het dialect van Drechterland' (1931) en in het 'Woordenboek van de Drentse dialecten, Volume 1' (1997): 'Dat gemieter mut opholden.' • Geen gemieter aan het begin van de reis, zegt Tjakko, die de leiding heeft genomen. (C. Borstlap: Een schip vaart uit. 1936) • ‘Kan je me bezwere, dat g...