gemar
(gemar akan) plezier (hebben in); houden van; genoegen, vreugde; bergemar, plezier hebben, zich amuseren, zich verheugen; menggemari, houden van; plezier hebben in; digemari, populair; menggemarkan, verheugen, amuseren; kegemaran, vermaak, liefhebberij, plezier; genotmiddel; pergemaran †, vermaak; penggemar, liefhebber, amateur.