Wat is de betekenis van geitenbreier?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

geitenbreier

(1949) (scheldw.) zeurder; suf iemand; halfzacht persoon. Dit scheldwoord dook o.a. op in een conference van Toon Hermans (opgenomen op 18 maart 1958), op een moment dat hij pas populair begon te worden. Hermans vertelt hierin dat hij gekampeerd heeft in Tirol. Er waren daar vooral veel geiten, en er zat een oude herder wat bij te breien. "Zo'n gei...

2025-07-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

geitenbreier

zeurder; suf iemand. Dit scheldwoord was al bekend eind jaren vijftig. Het dook bijvoorbeeld op in een conference van Toon Hermans (opgenomen op 18 maart 1958), op een moment dat hij pas populair begon te worden. Hermans vertelt hierin dat hij gekampeerd heeft in Tirol. Er waren daar vooral veel geiten, en er zat een oude herder wat bij te breien....

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

geitenbreier

geitenbreier zn. (NN) 'onhandig persoon' categorie: geleed woord Nnl. geitebreier 'zeurpiet' [1949; De Coster 2004], 'druif, zonderling' [1955; id.], geitenbreier 'sufferd' [1967; Vink], geitebreier 'sufferd, zeurpiet' [1972; Endt], 'halfzacht figuur of zeurpiet' [1984; van Dale]. Dit is oorspr. een Bargoens sc...

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Gerelateerde zoekopdrachten