Geeuwerig
adj., gapperich.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (herhaaldelijk neiging gevoelende om te geeuwen; telkens geeuwende; gaperig): ik word geeuwerig, ik heb slaap.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), herhaaldelijk neiging voelende om te geeuwen: je bent zo rekkerig en —, je hebt zeker koorts; (bij uitbreiding) vervelend, saai.
J.H. van Dale (1898)
GEEUWERIG, bn. (-er, -st), herhaaldelijk neiging gevoelende om te geeuwen je bent zoo rekkerig en geeuwerig, je hebt zeker de koorts; — vervelend, saai: eene geeuwerige voordracht. GEEUWERIGHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: