(Geen) vat hebben (of krijgen) op
D.w.z. (niet) te pakken kunnen krijgen; (geen) invloed hebben op. Vat beteekent hier plaats of gelegenheid om iemand of iets aan te vatten, in welken zin het voorkomt in Rein. II, 6807: Doe wart hem (den vos) al dat lijf so glat, men conder nerghent aen hebben vat, want hi was vet ende wel ghevoet; zie verder Witsen, 387; Vondel, V...