Wat is de betekenis van Frŭor?

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Frŭor

fruĭtus en fructus sum (3); 1. genieten, genot hebben (van iets), zich verkwikken (met iets), zich verblijden behagen vinden (in iets), c. abl., Cic., soms c. aec., Ter., vand. fruenda sapientia, Cic. 2. het vruchtgebruik (van iets) hebben, voordeel (van iets) trekken, fundis certis, Cic., agrum fruendum locare, Liv.

Gerelateerde zoekopdrachten