frotter
(1946) (Barg.) vuil iemand; een viezerik. Van het Franse ‘frotter’ (wrijven, schuren)? Zie ook frotterin*. • Het vorderde enige tijd eer ik het arsenaal van mijn Pijpse scheldwoorden had verrijkt met lieflijkheden als: verschwarsternar, gammer, frotter, hourik, mesjoggene hond en andere germanismen. (Piet Bakker: Jeugd in...