Froisser
I. kneuzen; opzij duwen [takken]; verkreukelen, verfrommelen; fig. krenken, kwetsen, beledigen, verstoren, schaden [belangen]; II. se froisser, zich kneuzen; se froisser de, zich gekrenkt gevoelen door.
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
I. kneuzen; opzij duwen [takken]; verkreukelen, verfrommelen; fig. krenken, kwetsen, beledigen, verstoren, schaden [belangen]; II. se froisser, zich kneuzen; se froisser de, zich gekrenkt gevoelen door.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: