Wat is de betekenis van Froisser?

2025-07-26
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Froisser

I. kneuzen; opzij duwen [takken]; verkreukelen, verfrommelen; fig. krenken, kwetsen, beledigen, verstoren, schaden [belangen]; II. se froisser, zich kneuzen; se froisser de, zich gekrenkt gevoelen door.

Gerelateerde zoekopdrachten