Wat is de betekenis van Frieren?

2025-07-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Frieren

1. (fror; gefroren), vriezen; bibberen, rillen; ich friere, mich friert, es friert mich, ik heb ’t koud; Gefrorene(s), ijs (om te eten). 2. Frieren: vorst, koude; er hat das Frieren, hij heeft koortsrillingen.

Gerelateerde zoekopdrachten