fricot
(19e eeuw) (< Fr.) (Vlaanderen, inf.) het eten. • Tut, tut, de fricot zal beter zijn. (Victor De Meyer-Roelandts: Hansken de schapendief: tooneelspel met zang in drie bedrijven. 1867) • Frico(t), (klemt, op co), znw., m. — Eten. J . Ze geven daar goeie frico. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwe...