force majeure
(19e eeuw) (< Fr.) overmacht; kracht waartegen niets te doen valt (ziekte, ongeval). Vgl. farce* majeure. • ‘Goed,’ zei Dop, ‘de heeren weten dus dat ik aan termijnen van aankomst gebonden ben, en dat ik, als het geen force majeure was...’ - ‘Gezegend zij de force majeure!’ onderbrak hem de kapitein - .....