Flink, gestalte
bn. bw. (-er, -st), 1. van stevige, welgebouwde gestalte: een flinke meid; hij is erg flink voor zijn leeftijd; 2. goed berekend voor zijn functie of taak, behoorlijk, stevig, degelijk: flinke benen hebben; je mag wel een flinke zak meenemen; hij heeft een flinke stem; een flinke zoen; — (van oude mensen) nog flink zijn,...