Wat is de betekenis van flapuit?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Flapuit

m. en v. (-en), iem. die alles er uitflapt, die zijn gedachten uitspreekt ook als het beter zou zijn die voor zich te houden.

2025-07-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

flapuit

flapuit - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die zonder nadenken zijn gedachten uitspreekt Woordherkomst samenstelling van flap en uit Verwante begrippen uitflappen, uitklappen

2025-07-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

flapuit

flapuit - zelfstandig naamwoord uitspraak: flap-uit 1. iemand die alles zegt wat voor zijn mond komt ♢ die flapuit denkt nooit na voordat ze iets zegt Zelfstandig naamwoord: flap-uit de flapuit

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Flapuit

s., flapût, (út)blaffer; -je, flaputerke (it).

2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

flapuit

m. en v. -en (iem., die zijn gedachten uit, ook wanneer het beter zou zijn, die voor zich te houden; enfant terrible).

2025-07-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

flapuit

m. en v. (-en) persoon die er alles uitflapt: 't is een rechte -.

2025-07-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

flapuit

m. (-en), iemand die alles eruit flapt, die zijn gedachten uitspreekt, ook als het beter zou zijn die voor zich te houden.

2025-07-29
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

flapuit

flapuit zn. 'iemand die zijn gedachten meteen uitspreekt' categorie: geleed woord Nnl. hij is een rechte flapuit 'hij is een echte flapuit' [1793; WNT]. Afleiding van het werkwoord uitflappen 'openhartig gedachteloos zeggen' (zie zo, dat moest ik er eens eerst uitflappen) [1793; WNT uitf-], gevormd uit ...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Flapuit

Het begrip flapuit heeft 2 verschillende betekenissen: 1. flapuit - FLAPUIT, bw. rondweg: ik zeide het hem flapuit in zijn gezicht. 2. flapuit - FLAPUIT, m. en v. (-en), die van zijn hart geen smoorkuil maakt doch er alles uitflapt: ’t is een rechte flapuit.