fixen
(werkwoord) [alg.] regelen; herstellen, repareren; voor elkaar krijgen, klaarspelen, rechtzetten - Ach, dat regel ik wel even. - Kun je dat geratel van mijn ketting even repareren? - Piet kan alles, Piet krijgt het wel voor elkaar. [fin.] opmaken, vaststellen; vastzetten - Weet je nog die bankmedewerkers die de Liborkoers vastelden, dat deden...