Fikfakker
m. (-s).
Marc de Coster (2007)
(in Vlaanderen) talmer; beuzelaar; prutser. Van het werkwoord fikfakken (dat we nog terugvinden in het werk van Claes en Timmermans), volgens Van Dale sedert ca. 1636-1638: ‘verliefd fluisteren’ en afgeleid van het Hoogduits fickfacken (Belgisch Nederlands, spreektaal).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: