Wat is de betekenis van fikfakker?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fikfakker

m. (-s).

2025-07-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

fikfakker

(in Vlaanderen) talmer; beuzelaar; prutser. Van het werkwoord fikfakken (dat we nog terugvinden in het werk van Claes en Timmermans), volgens Van Dale sedert ca. 1636-1638: ‘verliefd fluisteren’ en afgeleid van het Hoogduits fickfacken (Belgisch Nederlands, spreektaal).