Wat is de betekenis van fietssleutel?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fietssleutel

m. (-s), Engelse sleutel.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fietssleutel

fietssleutel - Zelfstandignaamwoord 1. sleuteltje van een fietsslot 2. (gereedschap) universeel stuk gereedschap met veel functies Woordherkomst samenstelling van fiets en sleutel

2025-07-27
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

fietssleutel

(de; -s) 1 - Engelse sleutel 2 meestal verkleinv. - sleutel van een fietsslot

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

fietssleutel

m. (—s) sleutel, schroevedraaier voor het los- en vastdraaien der schroeven van een fiets.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

fietssleutel

m. (-s), 1. Engelse sleutel; 2. sleutel van het fietsslot.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Fietssleutel

FIETSSLEUTEL, m. (-s), schroevendraaier met verstelbaren bek, om de verschillende schroeven eener fiets los of vast te draaien; ...SLOT, o. (-en); ...STANDAARD, m. (-s); ...TOCHT, m. (-en); ...VERORDENING, v. (-en); ...ZADEL, o. (-s).

2025-07-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)