Farizeër
„afgezonderde”, schijnvrome; gold met de schriftgeleerden als de wettige godsdienstleeraars; zij vormden die partij der Joodsche schriftgeleerden, welke ten tijde des Zaligmakers, het wezen der wet verachtten en de volmaaktheid zochten in uitwendige, vaak door hen zelven gemaakte bepalingen (Halachah); zij werden door den Zal. krachtig veroordeeld...