ernst (divers)
m. [Mned. nernst < naarstig d. i. vlijtig] I. Eig. Veroud. vlijt, inspanning, ijver. II. Metn. 1. stemming tot ernst, tot plichtsbetrachting of overpeinzing: met een plooi van om zijn mond; hoge, heilige -; iemand met iets onder de ogen brengen; de des levens, de ervaringen die ernst moeten verwekken. Syn. gestrengheid. Tgst. ➝ lichtvaardigh...