Ergens doen en laten zijn
degeen zijn naar wie, in een bepaalde kring, ieder zich richt. Eig. degeen zijn van wie het afhangt of men iets zal doen of niet doen. Bij iem. doen en laten zijn, zijn rechterhand zijn, alles te vertellen hebben. Reeds vermeld in GDS (blz. 56); zie voorts b.v. Hees, Journ. Al (° 1675).