equal
I. gelijk(matig), gelijkwaardig, gelijkgerechtigd; de-, hetzelfde; equal to the occasion, tegen de moeilijkheden opgewassen, wel raad wetend; he is not equal to the task, hij is niet berekend voor die taak; II. gelijke, weerga; III. vt 1. gelijkmaken; 2. gelijk zijn aan, evenaren.