Envoyer
zenden, af-, toe-, uit-, op-, in-, ver-, wegzenden; gooien, toewerpen [kus], lossen [schot], geven [vuistslag], aftrappen, uitslaan [de bal]; envoyer chercher, laten halen; ne pas l’envoyer dire, het op de man afzeggen.
Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)
zenden, af-, toe-, uit-, op-, in-, ver-, wegzenden; gooien, toewerpen [kus], lossen [schot], geven [vuistslag], aftrappen, uitslaan [de bal]; envoyer chercher, laten halen; ne pas l’envoyer dire, het op de man afzeggen.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: