Wat is de betekenis van dusken?

2025-07-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

dusken

(1906) (Barg.) kleine jongen; jochie. • Dusken, kleine jongen. (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Tusschen school en 's middags hielp Jaapje van elf; maar die wou Frans nooit een boodschap met een praatje meegeven. Want zijn prevelement zat vastgehurkt op de tong. Dat duskentje stotterde als een schuw kauwtje. (Isra&...

2025-07-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

dusken

kleine jongen.

2025-07-29
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

dusken

dusken, - o., (argot) kleine jongen.

Gerelateerde zoekopdrachten