Wat is de betekenis van duitendief?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duitendief

m. (...dieven), iem. die er steeds op uit is geld (ook bij kleine beetjes) te verdienen.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

duitendief

(19e eeuw) (inf.) gierigaard; woekeraar, materialist. Syn.: centendief; belijder van het Mozaïsch* geloof. • 'Papperlepap, hoor me dien ouden duitendief daar eens rare noten kraken. Hij en heeft geen wijn, jongens!' (Pieter Louwerse: Vlissinger Michiel.1880) • Als een ordeltik bewoner wil Qovert do twee steeneu weer op nou plaats b...

2025-07-24
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

duitendief

gierigaard; materialist. Een synoniem is centendief. Papperlepap, hoor me dien ouden duitendief daar eens rare noten kraken. Hij en heeft geen wijn, jongens! (Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, 1880) Ja, jij zorgt wel dat je droog blijft, duitendief! (Johan Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 1923)

2025-07-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Duitendief

s., duitsjedief, -man.

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duitendief

m. -dieven (iem., die er steeds op uit is [bij kleine beetjes] geld te verdienen; vrek); duitenplalerij, v. (geldmakerij).

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duitendief

(‘duitən) m. (...dieven) gierigaard, vrek.

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duitendief

m. (-dieven), iemand die er steeds op uit is geld (ook bij kleine beetjes) te verdienen.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Duitendief

DUITENDIEF, m. (...dieven), iem. die er steeds op uit is, geld te verdienen; ...PLATER, m. (-s), iem. voor wien alles eene geldkwestie is; ...PLATERIJ, v.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)