Wat is de betekenis van dufheid?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dufheid

DUFFIGHEID, v., onfrisse reuk, veroorzaakt door vochtigheid of schimmel; mufheid (van brood enz.); — (fig.) saaiheid, dorheid.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dufheid

dufheid - Zelfstandignaamwoord 1. een gevoel waarbij men zich futloos of uitgedoofd voelt Die vrouw heeft last van dufheid omdat ze weinig slaapt. Woordherkomst afgeleid van duf met het achtervoegsel -heid

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dufheid

v., onfrisse reuk, veroorzaakt door vocht of schimmel; (fig) saaiheid, dorheid.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dufheid

DUFHEID, DUFFIGHEID, v. onfrissche reuk, veroorzaakt door vochtigheid of schimmel; mufheid (van brood enz.); — (fig.) slechte staat.