Druiper
m. (-s), 1. zekere venerische ziekte, gonorrhoe; 2. gevelversiering waarlangs regenwater kan afdruipen ; 3. ronde in een punt uitlopende knop, ter versiering op de kruispunten van gewelfribben of van de ribben ener vakzoldering of van andere houtverbindingen aangebracht; 4. (gew.) pruimensoort, kroos je.