Druif
v. (druiven), 1. vrucht van de wijnstok (Vitis vinifera): een tros druiven ; witte, blauwe druiven; vgl. tafel-, wijndruiven ; — druiven lezen, inzamelen, plukken ; druiven persen (om wijn te verkrijgen) ; — (spr.) dat is een druif uit mijn mond-, daar scheid ik node van (bij ’t geven van iets); — dat is een druif je, een bu...