Wat is de betekenis van driftig?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Driftig

bn. bw. (-er, -st), 1. hartstochtelijk, vurig, heftig; 2. haastig, met drift: hij kwam driftig op mij toelopen; 3. vervuld van plotselinge toorn of ongeduld: gij moet u niet zo driftig maken; 4. oplopend, gemakkelijk in drift gerakend: driftig van aard zijn; — ook van uitingen die uit die gesteldheid voortkomen: drifti...

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

driftig

driftig - Bijvoeglijk naamwoord 1. in hoge mate prikkelbaar, opvliegend driftig - Bijwoord 1. wild, snel, verwoed Hij was driftig aan het rekenen of hij wel genoeg verdiend had om op vakantie te kunnen gaan. Woordherkomst afgeleid van drift met het achtervoegsel -ig...

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

driftig

driftig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: drif-tig 1. gauw kwaad zijn ♢ zijn zus is heel kalm, maar Karel is nogal driftig 2. heel erg boos ♢ met een driftig gebaar veegde hij alles van tafel...

2025-07-26
Papiaments woordenboek

Papiaments woordenboek

driftig

driftig

2025-07-26
Signalement van nieuwe woorden

Riemer Reinsma (1975)

driftig

In hoge mate, intensief. De grote bloembakken boven de bar doen een beetje aan de hal van een hotel denken. Naast de bar is een grote ruimte met zitjes waar door paartjes driftig gehruik van wordt gemaakt. TEN HOLTER 1967, 57 Pas op dat je (in zeker café) niet je tanden stukbijt op de vrouw van een ander, want dan zijn de poppen aan het dansen. Da...

2025-07-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

driftig

vurig; kwaad; opvlieënd.

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Driftig

adj. & adv., driftich, forheftich hjithollich, opljeppen(d), gysten, koartkearich, opsternaet, blastich, rimpen; zichmaken, jin hyt meitsje, fonk jaen, fan 'e ein skuorre; iem.maken immen de sûnde ta de hals út helje.

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

driftig

I. bn. (1 van schepen en goederen: in een vloeistof zich verplaatsend, [af]drijvend; onbeheerd, v. ’t anker losgeraakt, ronddrijvend; 2 haastig; 3 vervuld van plotselinge toorn of heftig ongeduld; 4 opvliegend): 1. — worden; 2. met -e schreden kwam hij op ons af; 3. — worden; zich — maken; 4. een — en oplopend karak...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

driftig

bn. en bw. (-er, -st) 1. in een vloeistof drijvend: een schip kan worden. 2. hartstochtelijk: zijn liefde was -. Syn. ➝ boos. 3. overhaastig: met -e schreden; werken. Syn. fluks, gezwind, haastig, haastiglijk, ijlings, in aller ijl, schielijk, spoedig. 4. zich snel tot drift latende vervoeren, maar onmiddellijk weer bedaard: van aard; zich make...