Driftig
bn. bw. (-er, -st), 1. hartstochtelijk, vurig, heftig; 2. haastig, met drift: hij kwam driftig op mij toelopen; 3. vervuld van plotselinge toorn of ongeduld: gij moet u niet zo driftig maken; 4. oplopend, gemakkelijk in drift gerakend: driftig van aard zijn; — ook van uitingen die uit die gesteldheid voortkomen: drifti...