Wat is de betekenis van dreef?

v. (dreven), 1. brede landweg; — dienstbaarheid van dreef (B.W.a. 733), verplichting om toe te staan over een weg te rijden of er vee langs te drijven; 2. weg met bomen, laan; 3. (in het mv.) landouw, warande, (fraaie) streek: Nunspeets heerlijke dreven; (dicht.) de aardse dreven, de aarde; 4. in de verbinding op dreef...

dreef - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van drijven ♢Ik dreef ♢Jij dreef ♢Hij, zij, het dreef Uitdrukkingen en gezegden ♦ op dreef zijn (al te) enthousiast be...

dreef - zelfstandig naamwoord 1. landweg met bomen ♢ ze liep over de dreef 1. op dreef komen [beginnen te praten, te werken etc.] 2. hij is op dreef ...

Aarden weg, eertijds meestal kenbaar aan twee karresporen, in het algemeen dienend voor toegang tot één of meer percelen land of tot een boerderij, een molen e.d.; soms dienend als doorgangspad voor bijv. een kudde schapen en heette dan schapendreef. Werd een dreef verhard als weg, dan bleef de naam soms bestaan bijv. Molendreef, Kerk...

op dreef kom, op stryk kom.

1. (akkerbouw) Landweg, al of niet met bomen beplant, in het bijzonder om vee langs te drijven. Art. 733 B.W. maakt onderscheid tussen de erfdienstbaarheid van voetpad (te voet te begaan), van rijpad of dreef (te paard te berijden of om vee over te drijven) en van weg (met een wagen of rijtuig te berijden). 2. (bosbouw) D. is in de Ned. bosb. de na...

s.; op — zijn, op (jins) dré, dreef wêze, op 'e tried, slach, driuw wêze op ’e gleed wêze.

v. dreven (1 laan; bij uitbr. lit. t. landouw, streek, inz. in het mv.; 2 steeds met op: gang, slag): 1. geliefde dreven van mijn dorp; 2. iem. op — helpen; niet op (zijn) — kunnen komen, op slag, het werk wil niet vlotten; op — zijn, a) goed op gang zijn, b) in de juiste stemming zijn, c) goed overweg kunnen met hetgeen men...

(dre:f) v. (dreven; -je) 1. [weg om vee langs te → drijven (I 1)] met bomen beplante landweg : de welbekende van Middelharnis. 2. [→ drijven II] gang, alleen in uitdr. : iemand op helpen; niet op zijn, kunnen komen; op zijn, op gang of in de goede stemming of goed overweg kunnen met wat men om handen heeft.