Doven
(doofde, heeft gedoofd), I. overg., 1. het branden van iets doen eindigen (bij blussen denkt men meer aan de vlammen, bij doven aan de gloed of het licht): het vuur, een lamp doven ; — dof maken: de glans, de luister doven; (fig.) de lust doven, doen verflauwen of ophouden; 2. geluid doven, dempen,...