Doorkuieren
(kuierde door, is en heeft doorgekuierd), 1. verder kuieren: hij is doorgekuierd zonder op me te wachten; 2. kuierend door iets gaan: wij hebben (zijn) de stad eens doorgekuierd (met hebben: in allerlei richtingen, zonder bepaald doel; met zijn: om er weer uit te komen).