Doofpot
m. (-ten), 1. pot waarin men turven of kolen dooft; — (fig.) die zaak is in de doofpot, door of ter wille van hen die er nadeel (schade enz.) door zouden lijden, is gezorgd, dat men niets meer van de zaak hoort; iets in de doofpot stoppen; 2. (scherts.) benauwd, klein vertrek.