Wat is de betekenis van donzig?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Donzig

bn. (-er, -st), 1. donsachtig, van den aard van dons : donzige haartjes; 2. (als) met dons begroeid ; van het voorkomen van dons : donzige wangen; donzig fluweel, mos; 3. zacht als dons.

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

donzig

donzig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met een fijn los verenkleed bedekt "Piep!" zei het donzige kuikentje. Woordherkomst afgeleid van dons met het achtervoegsel -ig

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

donzig

bn. (donsachtig, donzen; [als] met dons begroeid; zo zacht als dons): een — bed; een — nest, zacht; fig. een — waas.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

donzig

(zəch) bn. en bw. (-er, —st) 1. donsachtig: -e haren. 2. donzen: -e abrikozen; vlees.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Donzig

bn. (-er, -st), 1. zo zacht als dons: donzige haartjes; 2. (als) met dons begroeid: donzige wangen; donzig fluweel, mos.

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Donzig

DONZIG, bn. (-er, -st), donsachtig; donzen het donzig bed.

2025-07-27
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)