Wat is de betekenis van Dompig?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dompig

bn. (-er, -st), 1. (Zuidn.) dampig, mistig: dompig weer; 2. somber, niet licht, een benauwende indruk gevend, klamvochtig : dompige kamers; dompige keldergewelven.

2025-07-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

dompig

(bn.) dampig, vol rook.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dompig

bn. (1 onfris, somber, vochtig; 2 nevelig, mistig): 1. een —e kelder, een —e kazemat; 2. het is — weer.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dompig

('dompəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. met een vochtige, onfrisse atmosfeer vervuld : een woud; een -e kelder. Syn.→ bedompt. 2. rook, walm gevend: een vuur.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dompig

bn. (-er, -st), somber, niet licht, een benauwde indruk gevend, klamvochtig: dompige kamers; dompige kelder gewelven.

2025-07-25
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

dompig

dompig bn. 'bedompt, onfris' categorie: geleed woord Vnnl. dompich 'dampig, rokerig' [1562; Claes 1996], dompige 'walm of rook gevende' [1639; WNT waterspuit]. Afleiding met het achtervoegsel -ig van het zn. mnl. domp, zie ...

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dompig

DOMPIG, bn. (-er, -st), (Zuidn.) dampig, mistig: dompig weer; — (w. g.) somber, niet licht, een benauwenden indruk gevend, klamvochtig: dompige kamers; dompige keldergewelven. DOMPIGHEID, v.

2025-07-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Dompig

zie Duf.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)