Dompig
bn. (-er, -st), 1. (Zuidn.) dampig, mistig: dompig weer; 2. somber, niet licht, een benauwende indruk gevend, klamvochtig : dompige kamers; dompige keldergewelven.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. (Zuidn.) dampig, mistig: dompig weer; 2. somber, niet licht, een benauwende indruk gevend, klamvochtig : dompige kamers; dompige keldergewelven.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
bn. (1 onfris, somber, vochtig; 2 nevelig, mistig): 1. een —e kelder, een —e kazemat; 2. het is — weer.
Jozef Verschueren (1930)
('dompəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. met een vochtige, onfrisse atmosfeer vervuld : een woud; een -e kelder. Syn.→ bedompt. 2. rook, walm gevend: een vuur.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), somber, niet licht, een benauwde indruk gevend, klamvochtig: dompige kamers; dompige kelder gewelven.
Instituut voor de Nederlandse taal
J.H. van Dale (1898)
DOMPIG, bn. (-er, -st), (Zuidn.) dampig, mistig: dompig weer; — (w. g.) somber, niet licht, een benauwenden indruk gevend, klamvochtig: dompige kamers; dompige keldergewelven. DOMPIGHEID, v.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: