Dolkoppig
bn. bw. (-er, -st), wild, onbesuisd.
J.H. van Dale (1898)
DOLKOPPIG, bn. bw. (-er, -st), wild, onbesuisd. DOLKRUID, o. een der volksnamen van de zwarte nachtschade (solanum nigrum), ook dolle beien, kondsbeien en walschot geheeten; evenzoo van het bilzenkruid (hyoscyamus niger), ook malkruid en zwijnenboonen geheeten; — oude schimpnaam voor de tabak.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: