Dolichocefaal
[v. Gr. dolichos = lang, en kephalè = hoofd] I zn langschedelig persoon; II bn langschedelig.
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
[v. Gr. dolichos = lang, en kephalè = hoofd] I zn langschedelig persoon; II bn langschedelig.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Jozef Verschueren (1930)
(dolichose'fa:l) [Gr. dolichos, lang + kephalè, hoofd] 1. bn. (...fale) langschedelig. 2. m. en v. (...falen) langschedelig mens, bij wie de grootste breedte van de schedel, aanmerkelijk korter is dan de grootste lengte, en hoogstens 75 ”0 daarvan bedraagt : de noordelijke rassen bestaan uit ...falen. Tgst. → brachycefaal.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Gr. dolichos, lang, kefale, hoofd], I. bn., langschedelig; II. zn. m./v. (-falen), langschedelige.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: