Disposition
inrichting, schikking, ordening, plaatsing, opstelling, verdeling, gesteldheid, toestand; voorbereiding, voorziening, maatregel; neiging, stemming, lust, vatbaarheid; aanleg, geschiktheid; bepaling; beschikking (de over), ’t disponeren, vrij gebruik (van); en disposition de (pour), gestemd tot.