Dīmitto
mīsi, missum (3); I. naar verschillende kanten zenden, uit-, rondzenden. II. a. eig., wegzenden, loslaten (laten lopen), ontslaan, laten gaan; (van zaken) ook = laten vallen, wegleggen, -werpen. | in ’t bijz., (een vergadering) opheffen; (soldaten) af danken; (zijn vrouw) wegzenden, verstoten; (een misdadiger) ongestraft vrijlaten. b. overd...