dideldomdijntje
(18e eeuw) (Barg.) borrel. • Je valt toch nergens vies van een dideldomdijntje, hè? (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901) • (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 233 • Dideldomdijntje: zo’n twee eeuwen geleden synoniem met ons 'borreltje'. Nonsenswoord uit de kl...