Déposer
I. neerleggen, neerzetten, afgeven [brief], aanbieden [telegram], afzetten, afleggen, aanspoelen, bijzetten, in bewaring geven, neerleggen [wapens ]; afwerpen [masker]; inleggen, deponeren, toevertrouwen; indienen [wetsontwerp ]; af-, wegnemen [gordijn]; déposer son bilan, zijn faillissementsverklaring aanvragen; déposer ses hommages...