Wat is de betekenis van Dem?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dem

m. en o., (Zuidn.) kleinigheid: geen dem, geen zier, niets.

2025-07-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Dem

de, aan de (Datief van der, das); es ist an dem, het is zover; wenn dem so ist, als dat zo is.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dem

Z.-N. geen -, niets.

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dem

DEM, m. en o. (Zuidn.) kleinigheid; geen dem, geen zier, niets.