Dēfungor
functus sum, dep. (3), zich (van iets, vooral van iets lastigs of onaangenaams) kwijten, voleinden, doorstaan, er door -, er van afkomen, periculis, Cic. | in ’t bijz., het leven beëindigen, defunctus vitā, Verg., Sen., of temporibus suis, Hor., of terrā, Verg., en morte egregiā, Curt.; absol., defun...