Deep
I diep, diepliggend, diepzinnig; verdiept (in in), gewiekst; (drawn up) deep, in zes rijen achter elkaar; a deep drinker, die zwaar drinkt; go off the deep end, zich druk (kwaad) maken, op hol slaan; deep stakes, hoge inzet; II diep; drink deep, zwaar drinken; play deep, grof spelen; III diepte, zee.