Wat is de betekenis van Déboucher?

2025-07-25
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Déboucher

I. openmaken, ontkurken; vrijmaken, schoonmaken, doorsteken [pijp]; fig. wijzer maken; II. uitmonden, zich uitstorten; uitkomen, zich vertonen.

Gerelateerde zoekopdrachten