dagoe, daggoe
(1944) (< Sur., onder invloed van Eng. dog) (straattaal) hond; iemand die zich als een hond gedraagt. 'Daggoe poep': hondenstront. • ‘t Is aardig na te gaan, hoe dikwijls in 't Neger-Engelsch een woord in verschillende beteekenissen voorkomt, en welke eigenaardige beteekenissen ontstaan door samenstellingen met dat woord. Voor heden n...