Wat is de betekenis van cup?

(Eng.), v. (-s), wedstrijdbeker.

(zelfstandig naamwoord) [alg.] (wissel)beker, bokaal - In de wisselbeker staan de namen van alle vorige winnaars gegraveerd. [alg.] mok, beker - Een bakje koffie is goedkoper als je je eigen mok meeneemt, omdat de koffiezaak af wil van de wegwerpbekers. [alg.] kuipje - Al die handige melkkuipjes leveren wel een hoop kunststofafval op. [bh]...

(1991) (Amsterdam, stud.) iemand met flaporen. • Cup, (Ams) iem. met flaporen. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het Eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991) • Cup: iemand met flaporen. (https://yoo.rs/studententaal-by-lissa, 27/08/2015)

cup - zelfstandig naamwoord 1. vaas van metaal, die je als prijs kunt winnen ♢ heeft Ajax de cup gewonnen? 2. bolle gedeelten van een bustehouder ♢ welke cup draagt u: B of C? Zelfstandig naamwoord...

CUP staat voor Container Uitwissel Punt. Locatie aan de spoorbaan waar containers van het spoor worden overgezet naar een vrachtauto of schip.

(Amsterdam, studententaal) iemand met flaporen. Vermeld door Gillissen & Olden. Leo Beenhakker verrijkte het voetbaljargon met gevleugelde uitdrukkingen als de patatgeneratie en die cup met die grote oren. Misschien leverde die laatste uitdrukking inspiratie tot het scheldwoord.

CUP - Internationale valutacode van Swift voor de peso, de munt van Cuba.

wedstrijdbeker; beha-maat; deel van een beha

(Eng.), beker, bokaal, die bij sportwedstrijden als ereprijs aan de kampioen wordt overhandigd, b.v. Davis-Cup, Europa-Cup.