Wat is de betekenis van Coniferen?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Coniferen

(<Lat.), v. mv., kegeldragende gewassen, naaldbomen.

2025-07-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

coniferen

(2015) (sold.) gecamoufleerde infanteristen. • De vdg vaandrig eiste dat ik gewoon meedeed met alle oefeningen en dus hees ik me af en toe in een bloemetjespak (camouflagetenue) om samen met alle andere coniferen (gecamoufleerde infanteristen) cowboytje te spelen in het donkere dierenbos (de dichte bebossing op de Veluwe). (Jeroen Gu...

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

coniferen

coniferen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord conifeer

2025-07-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Coniferen

naaldbomen; planten met kegelvormige vruchten

2025-07-24
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Coniferen

(= kegeldragers, wat niet voor Taxus en Podocarpaceae geldt), de groep van naaldbomen der thans nog levende Gymnospermae. Zij zijn vooral belangrijk door het voorkomen in uitgestrekte, vaak zuivere bossen, vooral in de gematigde en koude klimaten op de minder rijke gronden. De C. zijn evenals alle andere naaktzadigen houtige gewassen. Door de veelv...

2025-07-24
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Coniferen

(Coniferae), Naaldboomfamilie* (den* ceder*, spar*, taxus*, enz.).

2025-07-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

coniferen

v. mv. kegeldragende planten, naaldbomen.

2025-07-24
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

CONIFEREN

is de naam voor de tweede der groepen, waarin men algemeen de Gymnospermen of naaktzadige hogere planten (Phanerogamen) verdeelt, nl. de Cycadeeën, de Coniferen en de Gnetaceeën. Zij komen voor over de gehele aarde en er zijn ongeveer 370 soorten van bekend. Het zijn bomen of heesters met een rijke verta...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

coniferen

m. mv. (Lat. conus = kegel: plantk. kegeldragende gewassen; naaldbomen): dennen, sparren enz. zijn-. (fe = fee).